Laura wil een smartphone kopen en is akkoord gegaan met een afbetalingsplan. De verkoper verlokte haar met lage beginbedragen, die daarna echter snel toenemen. In de eerste maand moet ze 20 euro betalen, in de tweede maand 30 euro, in de derde maand 40 euro en, ten slotte, in de vierde maand een laatste afbetaling van 90 euro.
Wanneer ze thuiskomt, beseft Laura dat ze niet genoeg geld op haar spaarrekening heeft staan voor de afbetalingen. Nadat ze zich bij haar vader heeft beklaagd over het tekort, doet hij haar het volgende aanbod: vóór elke aflossing zal hij het bestaande bedrag op haar spaarrekening verdubbelen. Laura is enorm blij met zijn aanbod, maar realiseert zich al snel dat ze aan het einde van de aflossingsregeling hetzelfde bedrag op haar spaarrekening zal hebben staan als bij het begin.
Hoeveel geld heeft Laura op haar spaarrekening staan?
De onderstaande formules geven de drie aflossingen en de laatste betaling weer:
x = som op de spaarrekening
1. aflossing: a = 2x - 20
2. aflossing: b = 2a - 30
3. aflossing: c = 2b - 40
laatste betaling: x = 2c - 90
Interpoleer de formule van de 3e aflossing in de laatste betaling:
x = 2*(2b – 40) – 90
x = 4b – 170
Interpoleer de formule van de 2e aflossing:
x = 4*(2b – 30) – 170
x = 8a – 290
Interpoleer de formule van de 1e aflossing:
x = 8*(2x – 20) – 290
x = 16x – 450
15x = 450
x = 30
Laura heeft dus 30 euro op haar spaarrekening staan.