Wanneer sensoren van Pepperl+Fuchs moeten worden hersteld of vervangen, maakt de lokalisatiefunctie het mogelijk om individuele sensoren binnen de fabrieksinstallatie te identificeren. Een specifieke IO-Link-parameter wordt gebruikt bij de adressering van de sensor die door het besturingssysteem moet worden gelokaliseerd, en het apparaat wordt knipperend op het scherm weergegeven.
Een bedrijfsurenteller levert informatie over de werkelijke gebruiksduur van een sensor. Via de gebruikerssoftware kan men niet enkel de bedrijfsuren opvragen, maar ook grenswaarden instellen die niet door de sensor mogen worden overschreden. Zodra een bepaald aantal bedrijfsuren wordt bereikt en de sensor moet worden vervangen, wordt het onderhoudspersoneel verwittigd.
Zodra een apparaat zijn optimale werkingstemperatuur over- of onderschrijdt, kan deze status worden opgevraagd via de ingebouwde temperatuurindicator. Dit zorgt voor een snelle foutopsporing, wat operators toelaat onmiddellijk actie te ondernemen en zo een tijdrovende probleemoplossing of stilstand te vermijden.
De apparaatstatus geeft aan of een IO-Link-apparaat correct werkt. Bij foutmeldingen hebben gebruikers de mogelijkheid de apparaatstatus in detail te bekijken zodat de nodige actie kan worden ondernomen. Dit omvat een overzicht van algemene en fabrikantspecifieke eventinformatie.
Als een sensor ten gevolge van schokken of trillingen niet langer correct is uitgelijnd, en het te detecteren object zich nog net binnen het meetbereik bevindt, dient de sensorpositie zo snel mogelijk te worden gecorrigeerd. Het stabiliteitsalarm helpt dergelijke afwijkingen rechtstreeks in de sensor te detecteren. De sensor in kwestie zendt via de procesgegevens statusinformatie naar het stabiliteitsalarm, en geeft een verminderde betrouwbaarheid en mogelijk defect aan. Zo kan de onderhoudsopdracht snel worden afgehandeld en kunnen machine- of productieonderbrekingen en stilstanden worden vermeden.
Alle apparaten en masters met IO-Link versie 1.1 ondersteunen de zogenaamde gegevensopslagfunctie. Ook wel parameterserverfunctie genaamd, wordt deze geactiveerd bij een succesvolle indienstname. Tijdens dit proces, worden apparaatinstellingen automatisch geüpload naar het geheugen van de masterpoort (parameterserver). Elke keer wanneer het systeem opnieuw wordt opgestart, wordt gecontroleerd of de parameters in het apparaat overeenstemmen met die op de parameterserver. Als een verschil wordt gedetecteerd, worden de parameters die in de master zijn opgeslagen naar het apparaat overgedragen—afhankelijk van de poortconfiguratie. Als de apparaatinstellingen tijdens de bedrijfsvoering worden gewijzigd, worden deze automatisch naar de parameterserver van de masterpoort verzonden. Zo wordt gegarandeerd dat apparaatinstellingen en configuratie steeds up-to-date zijn.
Zodra een identiek apparaat wordt aangesloten - om onderhoudsredenen of in geval van defect - zendt de master de bewaarde parameters naar de sensor. Dit zorgt voor een snelle en betrouwbare apparaatverwisseling tijdens de bedrijfsvoering zonder nood aan voorafgaande knowhow of gereedschap. In geval van vervanging garandeert deze werkwijze dat het juiste apparaat met de juiste instellingen zich op de juiste plaats bevindt.